het contact zelfst.naamw. Uitspraak: [ kɔnˈtɑkt ] Afbreekpatroon: con·tact Verbuigingen: contacten (meerv.) 1) keer dat je iemand ziet of spreekt Voorbeelden: 'Tot de volgende keer; we houden contact.' , 'contact per e-mail of per telefoon' •een toestand waarbij twee voorwerpen elkaar raken. •onderlinge communicatie. •een contactpersoon. •een verbinding van twee elektrische geleidingen. •een elektrische schakelaar. •de grens tussen stollings- en nevengesteente.