HELGOLAND 54° 11′ NB, 7° 53′ OL
Helgoland is een Duits eiland in de Noordzee. In het verleden is het eiland onderdeel geweest van Denemarken en van het Verenigd Koninkrijk, maar sinds 1890 is het Duits grondbezit. Het ligt aanzienlijk verder uit de kust dan de Oost-Friese Waddeneilanden, waar het niet toe gerekend wordt.
Ongeveer 2000 paartjes Jan-van-Genten, 4000 paar Zeekoet, 80 paar Alk, 4000 paar Drieteenmeeuw en 50 paar Noordse Stormvogel heeft de kliffen van Helgoland als broedplek uitgekozen.
Het eiland Helgoland ligt 70 kilometer uit de Duitse Noordzeekust. Helgoland is in 2,5 uur per veerboot vanaf Cuxhaven te bereiken. Het heeft tot 60 meter hoge roestkleurige rotsen; dit is een geologisch wonder want terwijl de bodem van Helgoland uit kalksteen bestaat zoals de White Cliffs bij Dover, bestaat het eiland zelf uit verschillende lagen zandsteen. De Lange Anna, een vrijstaande rots van bijna 50 meter hoog is het symbool van het eiland. Lummenfelsen is het kleinste beschermde natuurgebied ter wereld met veel zeevogels zoals de Noordse stormvogel, alk, zeekoet, Jan van Gent en drieteenmeeuw. Die komen in het voorjaar broeden op de kliffen.
Ondanks dat Helgoland behoorlijk afgelegen ligt, wordt het al sinds de 7e eeuw door de Friezen bewoond die het Helgyeland; het heilige land noemde. Het gezag lag in de loop der eeuwen bij Denemarken, Engeland en Duitsland. In de Tweede Wereldoorlog heeft Helgoland het flink te verduren gehad. De sporen hiervan zijn nog steeds zichtbaar. Ten noorden van Helgoland ligt het eiland Düne. Tot 1720 waren deze twee eilanden verbonden met elkaar maar een storm en een vloedgolf maakte daar een eind aan. Düne is onbewoond op een grote groep zeehonden na. Zowel de grijze zeehond, in het Duits; kegelrobbe genoemd als ook de gewone zeehond. Het eilandje heeft wijde natuurlijke zandstranden en duintjes. Een broedplaats voor eidereenden, kleine mantelmeeuwen en scholeksters.
Jan-van-Genten zijn de grootste vogels van de Noordzee. Als ze hun vleugels spreiden zijn ze zo’n 2 meter breed. Ze zwemmen en vliegen bijna hun hele leven rond op zee, alleen als ze gaan broeden komen ze aan land. Om op te stijgen heeft de Jan-van-Gent een goede wind onder de vleugels nodig. Aan land zou dat een lange aanloop betekenen, maar daar lopen deze vogels te ongemakkelijk voor. Daarom broeden Jan-van-Genten op steile kusten waar de harde zeewind door de rotswand omhoog gedreven wordt. Dan hoeven ze hun vleugels alleen maar te spreiden om door de wind op te worden getild. Jan-van-Genten zijn verwant aan de aalscholvers en de pelikanen. Net als deze vogels hebben Jan-van-Genten zwemvliezen tussen vier tenen in plaats van drie, en kunnen ze met hun ogen naar voren kijken.
Jan-van-Genten broeden in kolonies. Hett eerste ei legt een vrouwtje pas als ze vijf jaar is. Om de beurt houden de ouders het ei warm. Tijdens het broeden zijn de zwemvliezen extra doorbloed waardoor het ei wordt verwarmd door de opgewarmde poten. Die extra zorg is niet voor niets, want de Jan-van-Gent legt maar één ei per keer. Het jong wordt drie maanden verzorgd. Eenmaal vliegvlug gaan ze eerst met een grijs-bruin verenpak met witte spikkels door het leven. Pas na 5 jaar krijgt een jonge Jan-van-Gent het design-achtige verenkleed van de volwassen vogels.
Jan-van-Genten sporen hun prooi op vanuit de lucht en vangen de gespotte vis vervolgens met een ware stootduik: vanaf 30 meter duiken ze loodrecht in zee. Daarbij vouwen ze hun vleugels naar achteren en steken hun snavel recht naar beneden. Zo storten ze zich met wel 100 kilometer per uur in het water. De enorme klap wordt opgevangen door een verstevigde schedel en een onderhuids luchtkussen, een soort airbag. Eenmaal onder water gaat de jacht gewoon door. De eerste vier meter knalt het levend projectiel nog door het water, maar daarna zwemt hij onder water achter de opgeschrikte vis aan.